Zes Baren – proef
2.1 In deze proef worden 6 rechte hindernissen in een rechte lijn achter elkaar geplaatst op ongeveer 11 meter afstand van elkaar. Zij zijn gelijkvormig en uitsluitend samengesteld uit gelijksoortige springbalken. Het aantal hindernissen mag verminderd worden afhankelijk van de lengte van de piste.
2.2 Alle hindernissen mogen op dezelfde hoogte geplaatst worden, bv 1,20 m of
2.2.1 of op progressieve hoogten, bv. 1,10 m, 1,20 m, 1,30 m, 1,40 m, 1,50 m, 1,60 m of
2.2.2 de twee eersten op 1,20 m, de twee volgende op 1,30 m enzovoort.
2.3 Als een paard weigert of uitbreekt moet de ruiter zijn omloop vervolgen op de hindernis waarop de fout gemaakt werd.
2.4 De eerste herkansing moet verplicht over alle zes en verhoogde hindernissen gereden worden, behalve indien de voor de eerste plaats geklasseerde deelnemers in de eerste omloop strafpunten behaalden. Na de eerste herkansing is het toegestaan het aantal hindernissen tot vier terug te brengen door de laagste hindernissen te verwijderen, maar de afstanden moeten zoals oorspronkelijk gehandhaafd blijven op 11 meter.